Year: 2003Publisher: Dexia - SnoeckEdition: 1stLanguage: NLPages: 432Condition: As NewBinding: HCIllustrated: Vele afbeeldingen in kleur, foto's en tekeningen.
- FlaptekstIs de Tweede Wereldoorlog enkel een ietwat sombere kanttekening geweest in de geschiedenis van de plastische kunsten in België? Is deze periode getuige geweest van het plotse ontstaan van corporatistische dromen en aantrekkingskracht voor ‘le beau métier’, als garantie voor het voortbestaan van de nationale constanten, of beter, de Vlaamse en Waalse constanten? Van Belgische kunst was immers geen sprake meer… De oorlog was een tijd van communautaire kunst, van verbondenheid met het eigen grondgebied, met een regio… Het Reich stimuleerde deze ‘etnische’ kunst, die ervoor zorgde dat de voorouderlijke banden met Duitsland weer werden aangehaald. De bezetting luidde het begin in van een periode van een verzoening die verheerlijkt werd door de tentoonstellingen van Vlaamse en Waalse kunst in Duitsland en door de reis van kunstenaars die werden uitgenodigd om te komen kijken naar de verwezenlijkingen van de nazi’s…. Bij de bevrijding werk de afrekening gemaakt. De collaborerende kunstenaars werden van de culturele scène verbannen. Hen wachtte de schande, ballingschap, de gevangenis. Maar misschien was het verwijderen van deze zwarte schapen voor de Belgische artistieke kringen ook wel een middel om definitief af te rekenen met een recent en hinderlijk verleden? Sinds de economische crisis van de jaren dertig streefden de kunstenaars en de machthebbers immers naar een hervorming van het cultuurbeleid. Het model dat toen opgeld maakte was dat van het fascistische Italië, met zijn corporaties, zijn officiële opdrachten voor monumentale kunst en zijn corporatistisch getint onderwijs. De jaren dertig waren een bloeiperiode voor praktische experimenten en theoretische denkoefeningen die neerkwamen op een onhandige poging tot het aanpassen van het fascistisch systeem aan de Belgische democratie. Op de vooravond van de oorlog was de Belgische staat er niet in geslaagd te kiezen tussen dirigisme en liberalisme, tussen ‘kunst voor de kunst’ en de utilitaristische esthetiek. Na de capitulatie in mei 1940 leidden deze voorzichtige pogingen in de richting van een cultureel beleid tot allerlei soorten interpretaties, zowel door de instanties van de wettige macht als door de Nieuwe Orde. De bezetting is dus zeker geen kanttekening in de geschiedenis van de plastische kunsten van België. Door een duidelijke scheidslijn te trekken tussen de echte breuk en de verkeerde continuïteit, toont dit boek ons dat men ook op de Belgische artistieke scène een dirigistische droom heeft gekoesterd.