Sorry - this product is no longer available

Uit het Land van de Visschers. Hoe ik bij hen woonde

Carel GOUDEMOND
€24.00
Ship to
*
*
Shipping Method
Name
Estimated Delivery
Price
No shipping options

Year: 1912
Place: Rotterdam
Publisher: D. Bolle
Printer: Koch & Knuttel, Gouda
Edition: 1st
Language: Nederlands
Pages: 140
Condition: VG
Cover condition: G
Binding: SC
Illustrated: Met 4 Platen, in geïllustreerd Omslag.

- Dit boekje is geen hooge kunst, maar genoegelijke lectuur, om aan ieder in handen te geven, behalve aan voorstanders van de droogmaking der Zuiderzee. Want die zouden na de lezing van dit boekje wellicht met minder enthousiasme voor hun nobel doel ijveren - en enthousiasme is een dier dingen die een mensch moeielijk kan missen.
In den ondertitel Hoe ik bij hen woonde vertelt de schrijver op welke wijze hij ons de visschers en hun land zal laten zien, namelijk uit eigen aanschouwing. Zoo geeft hij een relaas waarin hij van dag tot dag zijn wedervaren vertelt: zijn tocht op de ‘Burgemeester Calkoen’ naar Volendam, zijn logeeren in een Volendamsch huisje, zijn meemaken van de beugvisscherij op botter ‘V.D. 109’ en van de kuilvisscherij op botter ‘V.D. 118’, terwijl hij na de thuisreis wordt gekiekt in Volendamsch visscherkostuum, welke foto de eerste der illustraties is.
Dit is alles niet grootsch, maar wel genoegelijk gedaan. Niet hinderlijk staat de persoon van den schrijver de visschers of hun leven op zee en op het land in den weg. Hij vindt zulk een botter mooi en zegt dit telkens: ‘de boorden en dellingen, onbuigbare neus omhoog en goedig-ronde achterromp - en genot van dikgeolied zeil erboven en ijzersterke touwen en kabels als om te beminnen’ (bl. 87). Hij ziet ook dat zoo'n botter leeft en laat dit met een enkel woord zien: ‘nog sneller gleed 't goedige beest 't water en bracht vreemd leven van golvenwoeling langs de houten boorden. Zwaar deinde de botter’ (bl. 83). Maar bovenal houdt hij van de dappere visschers en vindt het heerlijk als ze hem prijzen. ‘Je benne 'n aâre âs 'n aâre oit de stad, Carel’ was z'n getuigenis en ik begreep dat ik dit als 'n grooten roem door heel m'n verder leven zou kunnen meedragen..’ (bl. 99). En oprecht bewondert hij hun eenvoud. Zoo als de knecht op den botter hem doodeenvoudig vertelt dat hij, de broer van den kapitein, en medeeigenaar van botter en gelijke deeler in de winst van 't visschen, - toch maar bleef de knecht, ‘omdat er toch één an boord knecht wezen moest’ (bl. 116).
G.F.H.
bron: Onze Eeuw. Jaargang 14. 1914.

- Zeldzaam.